Hoop, lef en trots. Dat is de titel van het hoofdlijnenakkoord op basis waarvan ons nieuwe kabinet een regeerprogramma aan het schrijven is. Daar is al veel over gezegd en geschreven, maar wat bij mij vooral blijft hangen, is het woord: ‘hoop’. Een klein woordje, maar misschien wel het belangrijkste maatschappelijke ingrediënt voor inspirerend en verbindend leiderschap de komende jaren.
Want als we het hebben over het openbaar bestuur, ligt de nadruk vaak op het feitelijke verhaal. We maken alles rationeel, liefst met moeilijke woorden. We negeren daarbij gevoelens van angst, verlangens en slaan de emotie plat. Met als gevolg dat de mensen voor wie de boodschap bedoeld is, ‘m niet horen. En als ze het wel horen, komt de boodschap niet aan. Mijn inschatting is dat dit vooral komt doordat er een hoopvol perspectief mist.
Kijk naar jongeren. Zekerheden die voor mijn generatie nagenoeg vanzelfsprekend waren – een leven met een huis, een baan en een kind – lijken voor steeds meer jongeren een onbereikbare toekomst. Terwijl juist die basis van zekerheid nodig is om je te kunnen ontplooien en tot bloei te kunnen komen.
Dit klinkt misschien een beetje stichtelijk, maar … net als Martin Luther King heb ik een droom. Ik zie een wereld voor me waarin ieder voor zich, aandacht geeft én kan werken aan een hoopvol perspectief. Aan een optimistisch vooruitzicht voor onszelf en onze omgeving. Dan kunnen we samen een krachtige hoopvolle beweging op gang brengen. Waar die hoop op gericht is, dat is aan ieder voor zich om te bepalen … zolang er maar hoop is voor iedereen.
Droom groot, zeggen ze toch?
Waar hoop jij op?